In het Bouwbesluit hebben we hiervoor allerlei eenduidige en redelijk uniforme brandveiligheidsvoorschriften vastgelegd die goed te toetsen zijn. Tegelijkertijd erkent ook de wetgever dat je de risico’s van sommige specifieke gebouwen niet altijd helemaal kunt afdekken met standaard brandveiligheidsvoorschriften; de wettelijke voorschriften uit het Bouwbesluit gelden daarom voor gebouwen tot een diepte van 8 m onder grond tot 70 m hoogte boven de grond.
Onder die 8m en boven die 70m ben je verplicht om het in overleg met het bevoegd gezag (lees: de brandweer) eens te worden over de brandveiligheidsmaatregelen. Die moeten dan wel recht doen aan de specifieke brandveiligheidsrisico’s die je kunt verwachten. Denk aan risico’s voor het veilig vluchten uit een hoog gebouw, risico’s van het onbeheersbaar worden van een brand in een hoog gebouw, risico’s van het (daardoor) bezwijken van de draagconstructie bij brand, risico’s van instortingsgevaar voor de directe omgeving en risico’s voor de brandweer bij de brandbestrijding.
De laatste jaren is er, met name vanuit de advieswereld, steeds meer aandacht voor Fire Safety Engineering (FSE). Met FSE kun je de verschillende soorten brandrisico’s (= kans x effect) projectspecifiek beoordelen. Vervolgens ontwerp je brandveiligheidsmaatregelen die de risico’s verkleinen (kans verkleinen of effect verkleinen) tot een aanvaardbaar niveau. Sommige brandveiligheidsmaatregelen hebben invloed op een specifiek risico. Maar er zijn ook combinaties aan maatregelen denkbaar die invloed hebben op het terugdringen van meerdere risico’s. De brandveiligheidsmaatregelen zorgen dan samen voor een optimale brandveiligheid.
De acceptatie van brandrisico’s en de mate waarin je deze moet afdekken met brandveiligheidsmaatregelen, zijn vaak onderwerp van discussie. Met de opdrachtgever, architect en brandveiligheidsadviseur aan de ene kant en de brandweer en het bevoegde gezag aan de andere kant. Zolang iedereen netjes binnen de lijntjes kleurt die het Bouwbesluit via de prestatie-eisen voorschrijft, is er nauwelijks aanleiding voor onenigheid. Maar is er, zoals bij hoogbouw, sprake van specifieke risico’s of van een projectspecifieke aanpak? Dan blijkt het veel lastiger om het eens te worden.
Wil je tot overeenstemming komen, dan moet je als vergunningaanvrager gelijkwaardigheid op basis van artikel 1.3 van het Bouwbesluit aantonen. Dit kun je bijvoorbeeld doen door de voorgestelde oplossing te vergelijken met een ‘standaard’ referentiesituatie. De gebruikte referentie dient dan rechtstreeks aan de Bouwbesluiteisen te voldoen. Ook kun je voor het aantonen van gelijkwaardigheid gebruik maken van een algemeen erkende gelijkwaardige bepalingsmethode.
Maar boven de 70 m zijn er geen eenduidige eisen voor alle brandrisico’s. Bij hoogbouw is het dus vaak een kwestie van het inschatten van de acceptabele risico’s. Het zal je niet verbazen dat het bevoegd gezag dat de veiligheid van zijn burgers en van de omgeving als primaire doel heeft, daar andere accenten legt dan de investeerder. Die loopt immers een groot ondernemersrisico met zijn investering in het oprichten van een hoog gebouw.
Om het hiaat tussen de verschillende belangen te dichten, heeft SBRCURnet (toen nog SBR) in 2005 de Praktijkrichtlijn Brandveiligheid in hoge gebouwen ontwikkeld: een consensusdocument met eenduidige en duidelijk te toetsen brandveiligheidsmaatregelen voor hoge gebouwen in Nederland. In 2009 werd het initiatief genomen om de praktijkrichtlijn te vernieuwen en aan te passen tot een nieuwe Handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen. Een benadering vanuit risico’s en niet vanuit standaardmaatregelen zou hierin centraal moeten staan.
Inmiddels is het 2014 en is de nieuwe handreiking eindelijk gereed: verschillen van inzicht, belangenverschillen, complexiteit van de beoordeling en validatie van beschikbare onderzoeksdata, brandfysische en stochastische benaderingen, vaststellen van relevantie en significantie van mee te wegen parameters en gebrek aan algemeen erkende gevalideerde instrumenten en methodes hebben ertoe geleid dat de benaderingswijze van de nieuwe handreiking moest worden bijgesteld: de handreiking moest een praktische kapstok zijn waarin de te nemen brandveiligheidsmaatregelen duidelijk afleesbaar zijn. Met helderheid voor de ontwerper én de toetser. Foto Wico Ankersmit
Aan de waarden in de nieuwe handreiking ligt een in consensus vastgestelde risicobeschouwing ten grondslag. Die is bepaald binnen een speciaal samengestelde begeleidingscommissie. Toch weer een (maat)regelgericht document dus, maar wel een waarbij de maatregelen nadrukkelijk zijn vastgesteld op basis van een nauwkeurige risicobeschouwing en –beoordeling.
Lange tijd was het spannend of het wel zou lukken, maar op deze manier is het wederom mogelijk gebleken om tot een consensusdocument te komen waarin alle aspecten en bijbehorende maatregelen staan beschreven die recht doen aan de specifieke brandveiligheidsrisico’s bij hoge gebouwen. Naast het direct volgen van de handreiking, blijft het bovendien mogelijk om een gelijkwaardige veiligheid voor hoge gebouwen op een projectspecifieke manier via FSE aan te tonen.
Met de nieuwe handreiking hebben we er weer een actuele brandveiligheidskapstok bij, waardoor we slecht gefundeerde welles-nietes discussies over acceptatie van brandrisico’s bij hoogbouw in veel gevallen kunnen voorkomen. Aan de energie die alle betrokken partijen er de afgelopen jaren in gestoken hebben, zal het niet liggen. Hopelijk vindt de nieuwe handreiking zijn weg in de praktijk als basis om op terug te vallen bij de realisatie van de brandveiligheid in hoge gebouwen. Met als uiteindelijk gevolg dat we ook dit soort gebouwen met een gerust hart kunnen betreden.